De familie van de tandvlinders omvat wereldwijd meer dan 3800 soorten, waarvan er 32 in Nederland zijn waargenomen.
De tandvlinders hebben een dik lichaam en een behaard uiterlijk. De meeste soorten hebben lange en smal toelopende voorvleugels die in rust tamelijk dicht tegen het lichaam worden gehouden. Sommige soorten hebben aan de binnenrand van de voorvleugel een tandvormig uitsteeksel dat in rusthouding, wanneer de vlinder zijn vleugels dichtgevouwen heeft, aan de rugzijde zichtbaar is als een opvallende uitstulping.
De vlinders kunnen geen voedsel opnemen. Ze worden overdag zelden gezien, maar komen goed op licht. De antennen zijn relatief lang en bij de mannetjes meestal geveerd; in rust zijn ze echter meestal niet zichtbaar. De vleugeltekening heeft vaak een duidelijke camouflagefunctie: overheersend bruine, grijze en witte tinten in een onopvallend en warrig patroon waardoor de vlinders een geheel vormen met een ondergrond van schors of dode bladeren. Binnen de soorten is weinig variatie; hooguit varieert de grondkleur of de intensiteit van de tekening enigszins.
Deze familie herbergt rupsen in de meest uiteenlopende vormen en kleuren. De rupsen zijn vaak opvallend getekend en heffen hun kop en achterlijf omhoog als ze zich bedreigd voelen. Sommige hebben opmerkelijke uitsteeksel op hun rug of twee staartjes aan hun achterlijf; met name de rupsen van de hermelijnvlinders hebben een gevorkte staart waaruit bij verstoring rode, zweepachtige draden tevoorschijn komen die heen en weer bewegen. Er zijn ook soorten die geen uitsteeksels hebben, maar die gekenmerkt worden door een rubberachtige uitziende huid; ook behaarde rupsen komen voor in deze familie. De rupsen van de tandvlinders voeden zich met bladeren van diverse boomsoorten en gebruiken de waardplant ook om op te rusten. De verpopping vindt plaats in de grond, in de strooisellaag onder de waardplant of in een stevige cocon op de stam.
De eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea), die tot 2011 werd ingedeeld in de familie processievlinders (Thaumetopoeidae), behoort volgens de nieuwste taxonomische inzichten ook tot de familie van de tandvlinders.
De familie van de uilen is met meer dan 350 soorten de grootste familie binnen de Nederlandse macrovlinders. Wereldwijd zijn bijna 11.800 soorten beschreven en deze familie is in elk continent goed vertegenwoordigd. Veel soorten uit deze familie lijken sterk op elkaar doordat ze vrij eenvoudig groen of bruin getekend zijn. Het tot op soortniveau determineren van deze rupsen is vaak erg moeilijk. De meeste in Nederland voorkomende uilen zijn middelgroot, stevig gebouwd en hebben relatief lange, vaak bruinachtige vleugels. Een uitzondering hierop vormen onder andere de Hypena-soorten, die meer weg hebben van de spanners. Ook de paddenstoeluil (Parascotia fuliginaria) lijkt qua bouw en rusthouding zoveel op een spanner, dat hij daar vaak mee verward wordt.
De familie van de uilen is ingedeeld in 26 onderfamilies. Enkele onderfamilies zijn de Noctuinae (met onder andere de Agrotis-,Noctua-, Diarsia- en Xestia-soorten), de Cuculiinae (met onder andere de Cucullia- en Shargacucullia-soorten), de Plusiinae (met onder andere de Plusia- en Autographa-soorten) en de Hadeninae (met zeer veel soorten, waaronder de Apamea,- Conistra-,Lacanobia-, Orthosia- en Mythimna-soorten).
De familie van de uilen is ingedeeld in 26 onderfamilies. Enkele onderfamilies zijn de Noctuinae (met onder andere de Agrotis-,Noctua-, Diarsia- en Xestia-soorten), de Cuculiinae (met onder andere de Cucullia- en Shargacucullia-soorten), de Plusiinae (met onder andere de Plusia- en Autographa-soorten) en de Hadeninae (met zeer veel soorten, waaronder de Apamea,- Conistra-,Lacanobia-, Orthosia- en Mythimna-soorten).
De meeste uilen houden in rusthouding de vleugels (vaak enigszins of zelfs sterk) dakvormig boven het lichaam gevouwen, waarbij de beide voorvleugels met de binnenrand tegen elkaar liggen of elkaar enigszins overlappen. Vlinders van de onderfamilie Noctuinae hebben doorgaans smalle vleugels die in rust horizontaal boven het lichaam worden gehouden en elkaar sterk overlappen. Hierdoor lijken deze soorten smaller dan ze in werkelijkheid zijn en zijn ze in staat om zich tussen verticale plantenstengels en grashalmen te laten glijden. In open grasvegetaties, waar ze vaak voorkomen, kunnen ze zich op die manier goed verbergen.
De meeste soorten uilen zijn goed te herkennen aan de zogenoemde uilvlekken in het midden van de voorvleugel: de boonvormige niervlek met een binnenste en een buitenste lob, de meestal ronde ringvlek en de vaak langwerpige tapvlek; deze laatste is niet bij alle uilen even duidelijk aanwezig. De vorm, kleur en grootte van deze vlekken zijn vaak goede kenmerken om verwante soorten uit elkaar te houden.
Uilen zijn over het algemeen krachtige en wendbare vliegers die vooral ’s nachts actief zijn; het merendeel van de trekvlinders behoort dan ook tot deze familie. Deze lange-afstandsvliegers moeten regelmatig bijtanken en voeden zich met nectar, sap van bomen en honingdauw. Veel uilen komen ook graag op smeer.
Uilenrupsen zijn het hele jaar te vinden; de meeste soorten zijn nachtactief.
De rupsen van de meeste soorten uilen zijn onbehaard; een uitzondering hierop vormen de kleurige en harige rupsen van de Acronicta-soorten. De meeste rupsen hebben vier paar buikpoten en een paar naschuivers; er zijn echter ook soorten waarvan de rupsen slechts twee of drie paar buikpoten hebben (veelal zijn de afwezige buikpoten rudimentair aanwezig).
Over het algemeen foerageren de uilenrupsen op bladeren, stengels of wortels van grassen en kruidachtige planten. Sommige soorten voeden zich met bladeren van bomen en struiken; dit zijn vaak soorten die als ei overwinteren en waarvan de rupsen uitkomen op het moment dat er in het voorjaar nieuwe bladeren aan de bomen groeien. De meeste uilen hebben één generatie per jaar.
De verpopping vindt meestal plaats in de grond of in de strooisellaag; ook zijn er soorten waarvan de rupsen zich verpoppen in vermolmd hout of plantenstengels. Soorten die leven op bomen en struiken verpoppen zich vaak in een cocon die vastgehecht wordt aan een blad of aan de stam.
Sommige uilen zijn lastig van elkaar te onderscheiden. Wim Veraghtert van Natuurpunt.be heeft enkele determinatiehulpen geschreven om het ons wat makkelijker te maken.
Determinatiehulp trapeziumui-driehoekuil