ORANJE ZANDOOGJE (PYRONIA TITHONUS)

Het oranje zandoogje is goed tot redelijk goed te determineren.

Zeldzaamheid

Een algemene standvlinder die voorkomt in twee gescheiden gebieden; het noordoosten van het land (Drenthe en de daaraan grenzende delen van Groningen, Friesland en Overijssel) en het zuiden van het land (Zeeland, Noord-Brabant en het noorden van Limburg). In het overige deel van het land wordt het oranje zandoogje nauwelijks waargenomen.

Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: 16-20 mm. De bovenkant van zowel de voor- als de achtervleugel is oranje met brede bruine randen. In de vleugelpunt ligt een zwarte vlek met een dubbele witte kern (let op, dit is geen onderscheidend kenmerk: het bruin zandoogje heeft soms ook een dubbele witte kern in de vlek in de vleugelpunt). Het mannetje heeft een grote zwarte geurstreep op de voorvleugel.

Kenmerken rups

Tot 23 mm; versmald naar de staart; lichaam okerachtig wit, soms met een groene zweem, met fijne okerachtig bruine tekening; over de rug een donkerbruine middenstreep en een donkergezoomde, witte lengtestreep onder de spiracula; staartjes met okerkleurige uiteinden; kop lichtbruin.

Gelijkende soorten vlinder

Zie het bruin zandoogje.

Levenscyclus

Rups: half augustus-eind juni. De soort overwintert als halfvolgroeide rups, verscholen in een graspol. De verpopping vindt plaats tussen de vegetatie aan een verdorde grashalm.

Ei-afzet

Een vrouwtje op zoek naar een afzetplaats voor de eitjes vliegt laag over de vegetatie en er soms zelfs doorheen. Als een geschikte plek is gevonden, kruipt zij diep in de vegetatie, kromt het achterlijf en schiet de eitjes een voor een af. Deze blijven aan grassprieten kleven of vallen op de grond. Het komt ook voor dat eitjes doelgericht op een waardplant worden afgezet. Het vrouwtje zorgt dat de eitjes niet te dicht bij elkaar liggen.

Rups en verpopping

De rupsen eten overdag. Vanaf eind oktober verschuilen de halfvolwassen rupsen zich diep in een graspol en overwinteren daar. Het volgend voorjaar eten ze weer verder. Rupsen verpoppen zich tussen de vegetatie, hangend aan verdorde grashalmen, bladeren of aan verdorde takjes.

Vlinders

Vanaf eind juni vliegen de vlinders. De dichtheid op de vliegplaatsen is hoog, ca 44 tot 280 exemplaren per hectare. Nectar halen ze uit bijvoorbeeld struikhei en braam. Geregeld zonnen de vlinders met gespreide vleugels op bladeren van bomen, struiken of kruiden. Als een oranje zandoogje te dicht wordt benaderd, schuift hij de voorvleugels omhoog, zodat de dubbelgekernde oogvlek zichtbaar wordt. Een ongenode gast kan hierdoor worden afgeschrikt.
Mannetjes houden vooral ´s middags patrouillevluchten, doorgaans laag boven de vegetatie. Ze verdedigen geen territorium en benaderen alles wat op een soortgenote lijkt, zelfs bruine afgevallen blaadjes. Het mannetje blijft vaak enkele dagen in hetzelfde kleine gebied heen en weer vliegen. Vindt hij daar geen vrouwtje dan zoekt hij een andere plek, gemiddeld zo´n 150 meter verder. Een vrouwtje dat door een mannetje wordt benaderd, maar niet paringsbereid is, trilt snel met de vleugels. Wil het vrouwtje wel paren, dan vindt de paring zonder voorafgaand baltsritueel plaats.

Waardplanten

Diverse grassoorten, waaonder kropaar, rood zwenkgras, gewoon struisgras, grote vossenstaart en kweek.

Habitat

Vooral ruige, kruidenrijke plaatsen in de halfschaduw, vaak in de buurt van struiken, struweel of bos.

Het oranje zandoogje vliegt vooral bij ruige, kruidenrijke plaatsen in de halfschaduw, vaak in de buurt van struiken, struweel of bos. Voorbeelden zijn ruige graslanden in een bosrijke omgeving, bosranden, bosweiden, met bos begroeide heide, braakliggende terreinen en wegbermen. In landbouwgebieden wordt de vlinder geregeld bij houtwallen, slootkanten en bloemrijke dijken gezien.

Vliegtijd en gedrag

Eind juni-eind augustus in één generatie. De vlinders besteden veel tijd aan het zonnen; ze zitten dan met gespreide vleugels op bladeren van bomen, struiken of kruidachtige planten.

De uiterste data waarop een vlinder is waargenomen, zijn 4 mei en 5 oktober.

Mobiliteit

Het oranje zandoogje is een mobiele vlinder. Vrouwtjes leggen kortere afstanden af en verplaatsen zich met langere rustpauzes dan de mannetjes. De mate van mobiliteit wordt beïnvloed door de aanwezigheid van schuilgelegenheid, de hoogte van de vegetatie en van aanwezigheid van nectar.

Regionaal

In Nederland is de omvang van het verspreidingsgebied in de twintigste eeuw niet wezenlijk veranderd. Opvallend is de tweedeling. De soort is algemeen in het zuiden (Zeeland, Brabant en Noord-Limburg) en in het noorden (Zuidoost-Friesland, Drenthe en gedeelten van Groningen en Overijssel).

In het midden van het land, Noord- en Zuid-Holland en Midden- en Zuid-Limburg wordt hij veel minder gezien. Er is nog geen verklaring voor deze merkwaardige verspreiding. Ook elders in Europa vertoont de verspreiding onverklaarbare leemten. In de jaren tachtig namen de aantallen in een aantal gebieden wat af of kwam de vlinder op bepaalde plaatsen helemaal niet meer voor.

Zo was de soort in deze periode vrijwel verdwenen uit de Zuid-Hollandse duinen en Zuid- en Midden-Limburg en werd hij minder gezien in Overijssel en Gelderland (behalve in het hoogveengebied van Vriezeveen en de Engbertsdijkvenen). Nadien heeft de soort zich weer hersteld. Recent heeft hij zich uitgebreid in de omgeving van Groesbeek (GE), in Zuid-Limburg en op de Waddeneilanden, vooral op Texel. Tegenwoordig is het oranje zandoogje een algemene standvlinder.

Europa

Op Europese schaal is het oranje zandoogje niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel.

Mondiaal

Het oranje zandoogje komt voor van Zuid-Ierland en Portugal tot Klein-Azië en van Midden-Engeland en Midden-Hongarije tot Marokko, Midden-Italië en West-Turkije.

Bron: vlinderstichting