KLEIN GEADERD WITJE (PIERIS NAPI)

De voorjaarsgeneratie van het klein geaderd witje heeft opvallende aders, maar de zomervlinders zijn soms moeilijk van het klein koolwitje te onderscheiden.

Zeldzaamheid

Een zeer algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt.

Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: 20-24 mm. De aders op de onderkant van de achtervleugel zijn grijsgroen bestoven. De zwarte vlek in de voorvleugelpunt loopt geleidelijk naar beneden toe en eindigt niet in een rechte lijn. Op de bovenkant van de voorvleugel bevinden zich bij het mannetje één en bij het vrouwtje twee donkergrijze of zwarte vlekken.

Kenmerken rups

Tot 25 mm; lijkt op de rups van P. rapae maar mist de gele rugstreep en heeft zwarte spiracula die elk in een afzonderlijk geel vlekje liggen.

Gelijkende soorten vlinder

Zie het klein koolwitje en het groot koolwitje.

Gelijkende soorten rups

Klein koolwitje (Pieris rapae).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).

Klein geaderd witje

Levenscyclus

Rups: half mei-begin juli en begin augustus-begin oktober. De soort overwintert als pop, hangend tegen een stam, een steen of iets dergelijks.

Ei-afzet

De vrouwtjes zetten de eitjes afzonderlijk af, bij voorkeur aan de onderzijde van bladeren van kleinere waardplanten. Daarvoor banen zij zich een weg door de vegetatie om onder de plant te komen.

Rups en verpopping

Merkwaardig is dat rupsen die op hetzelfde moment uit de eitjes zijn gekomen, zich verspreid over een lange periode verpoppen. Ook de duur van de verpopping per individu verschilt aanzienlijk. Hierdoor bestaat er een grote spreiding in het verschijnen van de vlinders. De verpopping gebeurt meestal niet op de waardplant zelf, maar laag en verborgen in een dichte vegetatie tegen stengels, boomstammen of stenen. De pop van de laatste generatie overwintert.

Vlinders

De soort vliegt in hoge tot zeer hoge dichtheden, circa 16 tot 134 individuen per hectare. De vlinders van de eerste generatie voeden zich met nectar van onder andere de waardplanten, later in het seizoen ook met dat van andere kruiden zoals akkerdistel en kale jonker. Mannetjes komen gemiddeld één tot twee dagen eerder uit de pop dan vrouwtjes. In het voorjaar patrouilleren mannetjes vooral langs bosranden en brede bospaden, maar ‘s zomers zoeken ze ook in open graslanden naar vrouwtjes. Om voldoende bevruchte eitjes af te zetten, moeten vrouwtjes diverse keren paren. De partnerkeuze is bij deze soort uitgebreid onderzocht. Het blijkt dat mannetjes de meeste aandacht besteden aan maagdelijke vrouwtjes, maar de aantrekkingskracht van vrouwtjes die reeds hebben gepaard neemt weer toe naarmate de laatste paring langer geleden is. Voor vrouwtjes is het voordelig als ze de eerste dagen na de paring niet worden lastiggevallen door mannetjes. Vrouwtjes moeten zich na ongeveer zes dagen opnieuw laten bevruchten als ze met een maagdelijk mannetje hebben gepaard. Na paring met een meer ervaren partner, paren ze gemiddeld al weer na twee dagen opnieuw. Een paring met eenmaagdelijk mannetje duurt ongeveer twee uur, met een niet-maagdelijk mannetje gemiddeld zeven uur. Ondanks deze verschillen blijkt dat vrouwtjes geen voorkeur voor maagdelijke partners hebben.

Waardplanten

Vooral look-zonder-look en pinksterbloem, maar ook andere kruisbloemigen; vooral in halfbeschaduwde en vochtige milieus.

Habitat

Habitat: Vooral vochtige terreinen zoals moerassen, hooilanden en langs bosranden; ook graslanden, tuinen, parken en heiden.

Meer habitat: Het klein geaderd witje komt vooral voor in vochtige terreinen zoals moerassen, hooilanden en langs bosranden. Daarnaast is hij ook geregeld in andere biotopen zoals graslanden, tuinen, parken en langs paden en heiden te vinden. Van de drie koolwitjes wordt het klein geaderd witje op de vochtigste plaatsen aangetroffen. Bovendien heeft deze vlinder een voorkeur voor halfnatuurlijk cultuurgebied, terwijl klein en groot koolwitje sterke cultuurvolgers zijn die zich ook meer in de bebouwde omgeving ophouden. Vaak komen klein geaderd witje en oranjetipje in dezelfde biotoop voor. Hoewel ze dezelfde waardplanten gebruiken, concurreren de rupsen nauwelijks: rupsen van het oranjetipje eten met name bloemen en zaden, terwijl die van het klein geaderd witje zich vooral met de bladeren voeden.

Vliegtijd en gedrag

Begin april-begin juni, en eind juni-september in drie generaties; de tweede en derde generatie overlappen elkaar. In sommige koele en natte jaren vliegt de soort slechts in twee generaties. In zeer warme jaren vliegt er mogelijk een kleine vierde generatie; het kan echter ook zijn dat zo´n late opleving in de vliegtijd wordt veroorzaakt door verschillen in ontwikkelingstijd van rupsen en poppen.

De uiterste data waarop klein geaderd witjes zijn waargenomen zijn 7 februari en 3 november.

Mobiliteit

Het klein geaderd witje is een zeer mobiele vlinder die tot de ‘binnen hun areaal migrerende vlinders’ wordt gerekend. Maar van de drie koolwitjes is het klein geaderd witje stellig de soort die het minst trekt. Hij kan zelfs stabiele populaties hebben waar geen zwervende individuen binnenvliegen. Toch wordt de soort geregeld trekkend waargenomen in groepen van andere witjes of, zeldzamer, in groepen die uitsluitend uit soortgenoten bestaan. In 1964 spoelden enkele honderden klein geaderde witjes aan op het strand van Terschelling.

Regionaal

In Nederland is het klein geaderd witje een zeer algemene standvlinder die verspreid over het hele land kan worden gezien. Het verspreidingsgebied lijkt sterk te zijn toegenomen. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat algemene vlinders tegenwoordig ook veel worden geregistreerd, terwijl de waarnemingen uit het begin van de vorige eeuw gebaseerd zijn op literatuurvermeldingen en exemplaren in collecties. Algemene soorten werden toen naar verhouding minder vaak vermeld en verzameld. Vermoedelijk is de werkelijke stand de afgelopen eeuw min of meer gelijk gebleven.

Europa

Op Europese schaal is het klein geaderd witje niet bedreigd en in de meeste landen is het voorkomen stabiel.

Mondiaal

Het klein geaderd witje komt voor van Ierland tot Japan en Noord-Amerika en van Scandinavië tot Noord-Afrika.

Bron: vlinderstichting