GEELSPRIETDIKKOPJE (THYMELICUS SYLVESTRIS)

Het geelsprietdikkopje is moeilijk tot zeer moeilijk te determineren.

Zeldzaamheid

Een vrij schaarse standvlinder die vooral voorkomt in het oosten van het land (vooral Drenthe, de Veluwe en Zuid-Limburg); in de duinen en op kleigrond schaars. Het verspreidingsbeeld wordt gedeeltelijk vertroebeld door verkeerde determinaties (vaak verwarring met het zwartsprietdikkopje).

Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: 12-15 mm. De vleugels zijn lichtbruin tot geel zonder tekening op de bovenkant van de vleugels. De geurstreep van het mannetje loopt niet evenwijdig aan de aders op de voorvleugel. Op de onderkant van de voorvleugel heeft de vleugelpunt vaak een andere kleur (groenbruin) dan de rest van de vleugel. De onderkant van de sprietknop is geelbruin. Raadpleeg onze determinatiehulp voor meer details.

Kenmerken rups

Tot 21 mm; lichaam vrij fors, toelopend naar beide lichaamsuiteinden; groen met een lichtgeel afgezette donkergroene rugstreep met een weerszijden een geelachtig witte band; nog een geelachtig witte band bevindt zich op beide flanken onder de spiracula; de grote ronde kop is groen.

Gelijkende soorten vlinder

Bij het zwartsprietdikkopje is de onderkant van de sprietknop zwart; bovendien loopt de geurstreep van het mannetje evenwijdig aan de aders op de voorvleugel.
Zie ook de artikelen op de pagina Meer lezen over deze soort. Raadpleeg onze determinatiehulp voor meer details. Soms wordt ook het groot dikkopje aangezien voor een geelsprietdikkopje; daarvan is de vleugeltekening echter duidelijk anders.

 

Levenscyclus 

Rups: van half augustus tot eind juni. De eiafzetting vindt plaats in rijen in de schede van grasbladeren of in bloeiaren. De soort overwintert als pas uitgekomen, nuchtere rups in een individueel coconnetje.

Ei-afzet 

Het vrouwtje is kieskeurig ten aanzien van de plaats waar zij de eitjes legt. Ze vliegt snel en laag boven de vegetatie, op zoek naar een groepje bloeiende grassen. Als ze een geschikte plant heeft gevonden, drukt ze het achterlijf tegen de stengel en loopt al tastend achterwaarts naar beneden. Soms onderzoekt het vrouwtje deze spriet wel een kwartier lang voordat ze een lange rij eitjes afzet in de schede van het gras.

Rups en verpopping 

Wanneer de eitjes uitkomen, eten de rupsen eerst hun eischaal op. De rupsen blijven in de schede van de grasspriet en spinnen elk een klein, zijden coconnetje om zich heen waarin ze overwinteren. Al in het vroege voorjaar worden de rupsen weer actief en verlaten hun winterverblijfplaats. Overdag verschuilen ze zich in een bijeengesponnen blad, ’s nachts eten ze de jonge bladeren. De rupsen zijn aan het begin van de zomer volgroeid. Dan verpoppen ze zich in een los spinsel tussen de grasbladeren.


Vlinders

De eerste vlinders verschijnen in juni. Ze voeden zich met nectar van verschillende gewassen, bijvoorbeeld akkerdistel, gewone braam of gewone rolklaver. Het geelsprietdikkopje blijft vaak trouw aan één soort nectarplant, ook als er andere geschikte bloemen voorhanden zijn. De mannetjes verdedigen vanaf een bloemhoofdje een territorium waaruit indringers worden verjaagd. Soms patrouilleren ze en zoeken actief vliegend naar een vrouwtje. Het aantal vlinders op de vliegplaatsen is hoog, zo’n 16 tot 64 individuen per hectare.

Waardplanten

Diverse breedbladige grassoorten die al in het voorjaar voedzame scheuten hebben, zoals geknikte vossestaart, gestreepte witbol, gladde witbol, timoteegras en pijpenstrootje.

Habitat

Habitat: Vooral ruige graslanden en bossen; ook moerassen en rietlanden.

Meer habitat: Het geelsprietdikkopje leeft vooral in ruige graslanden die tegen de wind beschut zijn en bij ruigten in open plaatsen in bossen. Vaak vliegen ze bij ruigere vegetaties langs bosranden; de bomen en struiken geven beschutting tegen de wind terwijl in de ruigte nectar- en waardplanten te vinden zijn. Belangrijk is de aanwezigheid van overjarige grassen met in het najaar afgestorven bladeren waarop de eitjes worden afgezet. De gebieden waar de vlinders vliegen kunnen zowel vochtig als droog zijn.

Vliegtijd en gedrag

Van half juni tot eind augustus in één generatie. De vlinders zijn vaak nectardrinkend te zien op akkerdistel, gewone braam en gewone rolklaver. De mannetjes vertonen territoriaal gedrag door vanaf een bloem indringers te verjagen. De uiterste data waarop vlinders zijn waargenomen, zijn 11 mei en 27 september.

Regionaal

In Nederland kwam het geelsprietdikkopje aan het begin van de vorige eeuw plaatselijk voor op de zandgronden, in de laagveengebieden, de duinen en in Zuid-Limburg. Op de kleigronden is de soort altijd uiterst schaars geweest.

Het verspreidingsgebied is de afgelopen eeuw langzaam maar gestaag kleiner geworden en sinds het begin van de vorige eeuw ongeveer gehalveerd. De soort lijkt zich in Nederland naar het oosten toe terug te trekken. Doordat het geelsprietdikkopje is achteruitgegaan en het zwartsprietdikkopje stabiel is gebleven, is op veel plaatsen de verhouding tussen deze soorten veranderd. Het omslagpunt ligt omstreeks 1950 toen beide soorten ongeveer even algemeen in Nederland voorkwamen. Het geelsprietdikkopje is nu vermoedelijk een vrij schaarse standvlinder; het zwartsprietdikkopje is overal algemener, behalve in Zuid-Limburg.


Mobiliteit

Het geelsprietdikkopje is een mobiele vlinder. In Groot-Brittannië is het verspreidingsgebied in de warme zomers begin jaren negentig ongeveer 100 kilometer noordwaarts opgeschoven.

Foutieve determinaties

Het beeld van de huidige verspreiding wordt gedeeltelijk vertroebeld doordat een deel van de waarnemingen betrekking heeft op foutieve determinaties. Het is in bepaalde gebieden, zoals de duinen en de kleigebieden, niet duidelijk waar en in welke mate de soort (nog) voorkomt. Vermoedelijk is het voorkomen op dit moment grotendeels beperkt tot Oost-Nederland: Drenthe, de Veluwe, Zuid-Limburg, en daarnaast de Zeeuwse duinen en de Waddeneilanden; de soort is een stuk zeldzamer dan het verspreidingskaartje doet vermoeden. De dichtheid aan vlinders op plaatsen waar de soort nog voorkomt is lager dan die van het zwarrsprietdikkopje.

Mondiaal

Het geelsprietdikkopje komt voor van het Iberisch Schiereiland tot het Midden-Oosten en de Zuid-Oeral en van de Baltische staten tot Noord-Afrika.

Bron: vlinderstichting