De voorvleugellengte van de dagpauwoog is tussen de 24 en 31 mm. Een roodachtig bruine vlinder met op de bovenkant van alle vier de vleugels een grote opvallende oogvlek. De onderkant van de vleugels is zwart.
De rups is ongeveer tot 42 mm groot. Het lichaam is zwart en fijn wit gespikkeld. Er zitten lange zwarte doorns op de rug en flanken. De buikpoten zijn geelachtig bruin en de kop is glimmend zwart.
Van eind juni tot eind oktober. Na de overwintering van begin maart tot eind mei in één generatie. De vlinders voeden zich met nectar van verschillende soorten planten. In het voorjaar houdt het mannetje een territorium bezet.
De uiterste data waarop een vlinder is gezien zijn 1 januari en 31 december. Deze soort overwinterd als vlinder en kan dus het hele jaar waargenomen worden.
De rups zie je doorgaans van eind april tot half juli en in de maand september. Jonge rupsen leven in groepen in spinselnesten. Volwassen rupsen leven solitair. De verpopping vindt meestal plaats op de waardplant. Soms op een struik of muur in de omgeving daarvan. De dagpauwoog overwintert als vlinder. Dit gebeurt doorgaans op een vochtige en koele plaats in een boom of gebouw.
Het vrouwtje zet een groepje van enkele tientallen tot honderden eitjes af. Dit afzetten gebeurt op de onderzijde van een blad of op de stengel.
Meteen na het uitkomen spinnen de rupsen enkele bladeren bijeen. Hier leven ze gezamelijk in. Als de betreffende brandnetel is kaalgevreten verhuizen ze naar een andere plant. Het liefst zoeken ze een jonge en grote plant. Op deze nieuwe plant maken ze opnieuw een spinsel. In latere stadia leven de rupsen meer solitair bovenop de bladeren. De verpopping gebeurt meestal op de waardplant. Soms ook wel in heggen of muren of in de directe omgeving daarvan.
De dagpauwoog overwintert als vlinder op een donkere plek. Deze plek moet koel zijn en beschutting bieden. Bijvoorbeeld in een holle boom of een schuur. Op zonnige voorjaarsdagen in februari komen de eerste vlinders weer te voorschijn. Aanvankelijk zoeken ze uitsluitend naar nectar van onder andere sleedoorn, klein hoefblad en paardebloem. In het najaar zijn geschikte nectarplanten bijvoorbeeld koninginnenkruid, akkerdistel en vlinderstruik.
Doorgaans is de dichtheid tot zo´n 12 individuen per hectare. Op plaatsen waar veel nectarplanten staan kunnen honderden vlinders tegelijkertijd worden gezien. De dichtheid kan daar oplopen tot meer dan 80 individuen per hectare. In het voorjaar verdedigt het mannetje´s middags een territorium. Dit territorium is enkele tientallen vierkante meters. Hierbij vliegt de vlinder daarbinnen regelmatig op en neer. In de regel is er een opvallend punt in het territorium aanwezig. Een grotere boom is dan een prima plek. Meestal houdt de bezitter het niet lang bezet. De meeste territoria veranderen dagelijks van eigenaar.
Grote brandnetel.
Vooral ruige graslanden, bloemrijke randen van bos- en heidegebieden, dijken, parken en tuinen.
De rupsen van de dagpauwoog leven op brandnetels. Die groeien op vochtige en halfbeschaduwde plaatsen. Meestal aan randen van bossen en velden of nabij de waterkant. De vlinders zoeken nectar in een groot aantal biotopen. Zoals ruige graslanden en bloemrijke randen van bos- en heidegebieden. Ook op dijken en in tuinen. De hoogste dichtheid aan vlinders wordt gevonden in droge graslanden.
Een zeer algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt.
De dagpauwoog is een mobiele vlinder die vele tientallen tot honderden kilometers kan zwerven. In sommige jaren zwerven grotere aantallen over grote afstanden. Zo’n jaar was bijvoorbeeld 1995 toen in juli en augustus enorme aantallen dagpauwogen Nederland binnentrokken. Maar deze soort trekt in veel mindere mate dan bijvoorbeeld de atalanta of de koolwitjes. Bovendien waaien de vlinders vooral met de wind mee. Van gerichte trek in een bepaalde richting is geen sprake. Vlinders van de zeldzame tweede generatie blijken gemiddeld eerder te gaan zwerven.
In Nederland is de dagpauwoog een zeer algemene standvlinder. Vermoedelijk is dat niet altijd zo geweest. Waarschijnlijk was de dagpauwoog aan het begin van de vorige eeuw minder algemeen. Toen werden de jaarlijkse aantallen aangevuld met zwervers uit het zuiden. In de loop van die eeuw is het verspreidingsgebied uitgebreid.
De dagpauwoog komt voor van Ierland tot Japan en van Midden-Scandinavië tot Zuid-Spanje. Het areaal breidt zich vermoedelijk door de opwarming van het klimaat noordwaarts uit.
Bron: vlinderstichting