BRUINE VUURVLINDER (LYCAENA TITYRUS)

Hoe moeilijk te herkennen

(goed tot redelijk goed te determineren)

Zeldzaamheid

Een schaarse standvlinder die lokaal voorkomt op de zandgronden van de Veluwe, Drenthe en delen van Twente.

Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: circa 14 mm. De onderkant van de achtervleugel heeft in tegenstelling tot de andere vuurvlinder-soorten een geelbruine grondkleur. Zowel op de voor- als op de achtervleugel bevinden zich oranje achterrandvlekken die scherp zwart zijn afgezet. De bovenkant van de voorvleugel van het mannetje is bruin met enkele zwarte vlekken; langs de achterrand bevinden zich oranje vlekjes. Bij het vrouwtje is de bovenkant van de voorvleugel oranje met zwarte vlekken.

Gelijkende soorten vlinder

Zie de kleine vuurvlinder.

Levenscyclus

Rups: half augustus-begin mei en begin juni-half juli. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in de strooisellaag. De verpopping vindt plaats in op de bodem tussen strooisel.

Ei-afzet

Na de paring gaat het vrouwtje op zoek naar een geschikte afzetplaats voor de eitjes, waarbij ze cirkelend boven de vegetatie vliegt. De eitjes worden op allerlei delen van de plant gelegd: onder een blad, op een blad, op een stengel. Het vrouwtje lijkt minder vitale zuringplanten uit te kiezen in een vrij lage vegetatie.

Rups en verpopping

De rupsen van de tweede generatie groeien vooral in de nazomer en de herfst. Deze halfvolgroeide rupsen overwinteren tussen dorre bladeren in de strooisellaag. In het voorjaar gaan ze verder met eten. Omstreeks de tweede helft van april verpoppen ze zich op de bodem tussen strooisel.

Vlinders

Begin mei vliegen de eerste vlinders. De dichtheid is hoog, circa 24 tot 32 vlinders per hectare. Ze besteden bijna de helft van de actieve periode aan het zoeken naar voedsel. Vlinders van de eerste generatie gebruiken daarvoor bijvoorbeeld braam, die van de tweede met name struikhei, gewone dophei en akkerdistel. De mannetjes verschijnen enkele dagen tot een week eerder dan vrouwtjes en verdedigen een territorium vanaf een nectarplant, bijvoorbeeld een akkerdistel of een polletje tijm. Bij warm weer zoeken ze actief naar vrouwtjes en houden lange patrouillevluchten in een gebied ter grootte van enkele honderden vierkante meters. Geregeld vinden er confrontaties plaats, waarbij mannetjes in een razendsnelle vlucht om elkaar heen dwarrelen, soms zelfs met drie mannetjes tegelijk. Daarnaast zijn er vaak interacties met de kleine vuurvlinder, maar de mannetjes van beide soorten kunnen ook gezamenlijk op dezelfde nectarplant zitten. Tijdens de paring trappelt het vrouwtje met de achterpoten en de vlinders openen en sluiten de vleugels langzaam en gelijkmatig.

Waardplanten

Diverse soorten zuring, waaronder vooral schapenzuring en veldzuring.

Habitat

Habitat: Enerzijds droge gebieden op de zandgronden, zoals kruidenrijke heide en droge, schrale, bloemrijke graslanden; anderzijds vochtige gebieden, zoals schraal kruidenrijk grasland in laagveenmoerassen.

Meer habitat: De hoogste dichtheden worden gevonden in droge heidegebieden. In het leefgebied is afwisseling van open grond, kruidenrijke ruigten en lage schrale vegetaties aanwezig. De vlinder leeft vooral op de bloemrijke overgang van voedselrijkere naar armere milieus en heeft een voorkeur voor beschutte zonnige plekken, zoals veldjes langs rietkragen, bosranden of struweel. De soort bereikt in Nederland de noordwestgrens van zijn areaal. Dit lijkt verband te houden met een grote warmtebehoefte: vergeleken met de kleine vuurvlinder komt de bruine vuurvlinder in opener en dus schralere vegetaties voor.

Vliegtijd en gedrag

Begin mei-eind juni en begin juli-eind augustus in twee generaties. De vlinders besteden relatief veel tijd aan het zoeken van nectar. Vlinders van de eerste generatie zijn vooral te vinden op braam, die van de tweede generatie op struikhei, gewone dophei en akkerdistel. De mannetjes verschijnen enkele dagen eerder dan de vrouwtjes en verdedigen een territorium vanaf een nectarplant.

De uiterste vliegdata zijn 13 april en 11 oktober.

Mobiliteit

De bruine vuurvlinder is een weinig mobiele vlinder. Over het algemeen leggen vrouwtjes grotere afstanden af dan mannetjes, bijvoorbeeld als ze op zoek zijn naar een geschikte afzetplaats voor de eitjes. In warme jaren echter kan het voorkomen dat ze vele kilometers buiten de bekende vliegplaatsen worden gezien.

Regionaal

Verspreiding voor 1980
In Nederland kwam de bruine vuurvlinder omstreeks 1900 voor op de voedselarme zandgronden, in delen van de duinen en sommige Waddeneilanden, in Limburg en lokaal in het laagveengebied. De verspreiding heeft weliswaar gefluctueerd, maar de stand is tussen 1900 en 1980 gestaag afgenomen. Zo is de vlinder tussen 1950 en 1980 verdwenen uit het zuiden van het land en uit grote delen van de duinen en Utrecht.

Verspreiding na 1980
In 1980 was de verspreiding nog circa een zesde van die omstreeks 1900. In de jaren tachtig vloog de vlinder alleen nog op de zandgronden van de Veluwe, Drenthe en delen van Twente, enkele laagveengebieden in het noorden en de duinen van Terschelling, Schouwen (tot en met 1980) en Beveland. Sindsdien is de verspreiding min of meer hetzelfde gebleven, alleen in Zeeland is de soort verder achteruit gegaan. Er zijn nu nog ongeveer honderd locaties over. De bruine vuurvlinder is nu een schaarse standvlinder.

Europa

Op Europese schaal is de bruine vuurvlinder niet bedreigd. De soort staat wel op de Vlaamse en Waalse Rode Lijst. In Duitsland staat de soort in de categorie bijna bedreigd.

Mondiaal

De bruine vuurvlinder komt voor van West-Frankrijk en Portugal tot Iran en van Nederland en Letland in het noorden tot halverwege het Iberisch schiereiland. Hij ontbreekt in Groot-Brittannië

Bron: vlinderstichting