De voorvleugellengte van het Bleek blauwtje is circa 17 mm. De bovenkant van de vleugels van het mannetje is licht grijsachtig blauw met brede zwarte randen. Het vrouwtje is bruin en en bovendien zelden blauw bestoven. De franje is geblokt. De onderkant van de vleugels is bij het mannetje witgrijs. Bij het vrouwtje is de onderkant van de voorvleugel lichtbruin terwijl die van de achtervleugel donkerbruin is.
Tot 16 mm. Vrij dik. Naar de uiteinden versmald en afgeplat naar de randen. Het lichaam is groen met twee gele lengtebanden over de rug en onder de zwarte spiracula een dubbele gele streep. De kop is glimmend zwart en in het lichaam teruggetrokken.
Van eind juni tot begin september in één generatie. De vlinders voeden zich met nectar uit verschillende kruidachtige planten of met vocht uit uitwerpselen.
De uiterste data zijn 29 juni en 12 september.
De rups kom je tegen van eind april tot half juni. De soort overwintert als ei.
De eitjes worden gelegd op de houtige delen van de waardplant in of nabij de strooisellaag. Soms zelfs ook op strooisel of stenen nabij de waardplant. Het aantal individuen op de vliegplaatsen, dat betreffen dus vooral buitenlandse kalkgraslanden, kan bijzonder hoog zijn, ca 16 tot 1000 exemplaren per hectare. De vlinders drinken verder nectar uit kruiden of vloeistoffen uit uitwerpselen.
Paardenhoefklaver.
Open kalkgraslanden.
Het bleek blauwtje is een sinds 1959 verdwenen en daardoor een onregelmatige standvlinder. Waarvan vooral zwervers werden gezien in Zuid-Limburg en ook in het Maasdal. Al met al is de soort na 1990 slechts vijfmaal in Nederland waargenomen.
Het bleek blauwtje werd tot de trekvlinders gerekend. Overigens zijn het vooral de mannetjes die trekken. Dieren die in Nederland zijn gezien, zijn dan ook overwegend mannetjes.
Populatie in Limburg
In Nederland vloog hij tot 1959 in grotere aantallen langs een spoorlijn (het miljoenenlijntje) nabij Landgraaf (Limburg). Voor de aanleg van deze spoorlijn is kalkrijke grond uit Duitsland gebruikt waarop paardenhoefklaver groeide. Op deze plaats is de soort diverse jaren achtereen gezien. Ook vrouwtjes die eitjes afzetten en er is een rups gevonden. Voor de aanleg van een weg is deze grond weer afgegraven en daarmee is het bleek blauwtje uit Nederland als onregelmatige standvlinder verdwenen.
Zwervers
Daarnaast zijn veel zwervende vlinders gevonden. De eerste waarneming dateert uit augustus 1859 bij Nijkerk. Tot 1990 zijn er bijna driehonderd zwervers gezien en in het verleden rekende men de soort tot de trekvlinders. Goede jaren met meer dan tien individuen waren 1906, 1921, 1925, 1951, 1952 en 1953. In enkele jaren zijn er zelfs meer dan twintig vlinders gezien. 1963 was een topjaar met vijftig meldingen. Al deze waarnemingen staan maar gedeeltelijk op de kaart. De gegevens van het trekvlinderonderzoek zijn helaas verloren gegaan.
Zo staan er in het bestand dat voor de verspreidingskaartjes is gebruikt, maar 10 waarnemingen uit 1963. De meeste waarnemingen komen uit het Maasdal en Zuid-Limburg. Sinds 1963 is de soort veel zeldzamer geworden en na 1990 zijn er slechts vijf waarnemingen, waarvan één uit Noord-Brabant (Breda 29 augustus 1996) en vier uit Zuid-Limburg (Landgraaf 15 augustus 1993, Sint-Pietersberg 27 juli, 30 juli en 31 juli 1994). De vlinders van de Sint-Pietersberg vlogen van zuid naar noord en er leek sprake van een gerichte trek. De dichtstbijzijnde vliegplaatsen liggen in de Eifel en Wallonië.
Europa
Het bleek blauwtje gaat in Wallonië en Duitsland maar ook in Groot-Brittannië achteruit. In Wallonië is hij inmiddels ook zeldzaam. In Duitsland staat hij intussen op de Rode Lijst.
Bron: vlinderstichting