Wereldwijd zijn er ruim 5200 soorten blauwtjes; ongeveer een derde van de dagvlinders behoort tot deze familie. Uit Europa zijn zo’n 120 soorten bekend en in Nederland zijn 27 soorten vastgesteld waarvan er 15 soorten als standvlinder voorkomen. De familie van de blauwtjes bestaat uit kleine tot middelgrote vlinders en is verdeeld in 16 soorten blauwtjes, 6 soorten kleine pages en 5 soorten vuurvlinders. De ogen zijn langwerpig ovaal en vooral de mannetjes zijn vaak helder gekleurd.
De meeste blauwtjes zijn echte graslandvlinders en bezoeken graag bloemen. De mannetjes van de meeste soorten vallen op door de blauwe bovenkant van de vleugels, de vrouwtjes zijn bruin; van sommige soorten is ook het mannetje bruin.
De meest bekende blauwtjes zijn het veel in tuinen voorkomende boomblauwtje en het fel blauwe icarusblauwtje. Blauwtjes van de Phengaris-soorten zijn voor hun ontwikkeling afhankelijk van bepaalde soorten mieren en worden ook wel mierenblauwtjes genoemd.
Kleine pages leven over het algemeen zeer onopvallend. Veel soorten komen voor in bossen en langs bosranden en heggen. Kleine pages zijn te herkennen aan de kleine staartjes aan de achtervleugels. De bovenkant van de vleugels is vaak donker van kleur. De meest duidelijke kenmerken bevinden zich op de onderkant van de achtervleugels.
Wel of geen wortelvlek, blauwe bestuiving, wel of geen oranje vlekjes? De verschillen tussen de Nederlandse blauwtjes vindt u in deze herkenningskaart.
PDF Herkenningskaart blauwtjes
Vuurvlinders kunnen worden aangetroffen in allerlei graslanden. De mannetjes zijn opvallend oranje (grote vuurvlinder) of hebben op de bovenkant van de vleugels een patroon dat sterk lijkt op dat van de vrouwtjes: een overwegend bruine achtervleugel en een oranje voorvleugel met bruine vlekken. De onderscheidende kenmerken tussen de verschillende vuurvlinders zijn voornamelijk te vinden op de onderkant van de vleugels.
De eieren zijn ronder van vorm dan bij de andere dagvlinderfamilies. De rupsen hebben een ovale platte vorm en lijken enigszins op de larven van zweefvliegen. Ze hebben een dikke kop en een taaie huid. Sommige soorten hebben klieren die stoffen afscheiden waar mieren op af komen, dit betreft met name de Phengaris-soorten. De pop van de meeste soorten ligt vrij op de grond.
Bron: vlinderstichting